Verder naar inhoud
Terug naar overzicht

17 mei 2021

Bevingen en trillingssterktes in Groningen, hoe zit dat?

Al decennia buigen wetenschappers zich over het ontstaan van bodembewegingen zoals aardbevingen, veroorzaakt door de natuur én door menselijk handelen. In Groningen en de wijde omtrek is er sprake van laatstgenoemde soort. Het IMG houdt zich bezig met de afhandeling van de schade die daardoor ontstaat.

Twee soorten bodembeweging

Er zijn grofweg twee soorten bodembewegingen veroorzaakt door de mijnbouwexploitant (de Nederlandsche Aardolie Maatschappij, NAM), elk met hun eigen karakteristieken en effecten.

  1. De diepe bodemdaling door het legen van het gasveld, die op circa 3.000 meter diep plaatsvindt en doorwerkt tot een daling van het maaiveld. Voor wat betreft de gasopslag Norg treedt daarnaast ook een bodemstijging op wanneer de opslag wordt gevuld.
  2. De bevingen die eveneens op 3.000 meter diepte ontstaan en aan de oppervlakte trillingen veroorzaken.

Juridisch en technisch

Er zijn anderen die veel beter kunnen uitleggen wat deze bodembewegingen precies doet ontstaan en hun exacte effecten. In dit verhaal proberen we uit te leggen wat de belangrijkste informatie is die wij gebruiken bij de afhandeling van schades. Wij hebben technisch deskundigen in dienst die ons helpen de adviezen van onafhankelijke deskundigen zo goed mogelijk te begrijpen en te toetsen. Zodat de besluiten die we nemen over aanvragen tot vergoeding, juridisch en technisch gezien rechtvaardig en ruimhartig zijn.

Diepe bodemdaling in het kort

Diepe bodemdaling, zo laat een advies van kennisinstituten TU Delft en TNO zien, gebeurt in Groningen sinds de start van de gaswinning in de zestiger jaren van de vorige eeuw. Het IMG vergoedt de schade veroorzaakt door de gasopslag Norg en de gaswinning in het Groningenveld. Dat onderscheid is belangrijk, omdat de diepe bodemdaling net even anders verloopt in beide gebieden. We maakten er deze animatie over en op deze pagina vind u meer achtergrondinformatie over diepe bodemdaling en de kans op directe en indirecte schade.

Bevingen meeste effect

In de praktijk van het IMG zorgen de bevingen verreweg voor de meeste nadelige effecten aan objecten, woningen, andere gebouwen en de mensen die erin wonen en werken. Bij bevingen komt op grote diepte (circa 3.000 meter) energie vrij en de kracht daarvan bij het epicentrum wordt uitgedrukt met behulp van de schaal van Richter. Deze schaal is het meest bekend, maar zegt voor de Groningse situatie niet genoeg om op basis daarvan uitspraken te kunnen doen over de schade in individuele situaties.

Schokgolven en trillingssterkte

De energie van de beving verplaatst zich door diverse schokgolven die afnemen naar mate de afstand tot het epicentrum groter wordt. De omvang van de schokgolven op een specifiek moment op een specifieke locatie wordt onder meer uitgedrukt in ‘peak ground velocity’ (PGV). In goed Nederlands: piekgrondsnelheid. De eenheid waarmee dit wordt aangeduid, is in millimeter per seconde (mm/s). Hoe hoger de mm/s, hoe groter de kans op schade.

Individueel bepalen

Aangezien het IMG de schade individueel beoordeelt en vergoedt, is de trillingssnelheid (in mm/s) van een beving bij een gebouw belangrijke informatie. Nu is dit allemaal technische informatie. De besluiten die het IMG neemt zijn van juridische aard. De vraag is daarmee hoe deze technische werkelijkheid toe te passen op de juridische uitgangspunten. Of anders gezegd, hoe nu op basis hiervan de aansprakelijkheid voor het veroorzaken van schade te bepalen en daarmee een besluit te nemen over het toekennen van schadevergoeding?

Wettelijk bewijsvermoeden helpt

Voor hulp bij een antwoord op die vraag is eind 2016 daartoe het wettelijk bewijsvermoeden Groningen van kracht geworden. Een hulp voor de Groninger met schade. Het bewijsvermoeden luidt in het kort:

“Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.”

Maar waar dan?

De wetgever heeft daarbij niet gezegd welke aard van schade het dan om gaat. Hoe ziet die schade eruit? Alle schade, dus ook afbladderende verf? Ook staat er niet tot waar er dan geografisch gezien nog schade vermoed wordt te zijn ontstaan door die bodembeweging. Tot Zwolle, Assen of dichterbij? De andere grote vraag is, wanneer kun je niet meer vermoeden dat de schade is veroorzaakt door de beving? Hoe zeker moet je daarvan zijn?

Beoordelingskader

Het IMG heeft een panel van deskundigen gevraagd te adviseren over deze vragen. Het panel leverde daarop een beoordelingskader met praktische handvatten voor toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. Een belangrijk onderdeel van dat advies is het bepalen van een grenswaarde voor bevingen. Hoe hard moet het ten minste ‘gebeefd’ hebben, uitgedrukt in mm/s, om nog te kunnen vermoeden dat de schade veroorzaakt is door de beving? In dit verhaal gaan we daar nader op in. Hier leest u meer over de andere aspecten van de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden.

Grenswaarde effectgebied bevingen algemeen

2 mm/s

De grenswaarde voor alle gebouwen is daarbij door het panel op 2 mm/s gesteld met een overschrijdingskans van 1 procent. Voor elke beving rekent het IMG uit, via een wetenschappelijke rekenmethode, op welke afstand vanaf het epicentrum de schokgolf nog een trillingssterkte van 2 mm/s heeft veroorzaakt. Die 2 mm/s trillingssterkte komt veel vaker voor bij woningen overal in Nederland als gevolg van wegverkeer en bouwwerkzaamheden. Dus al kan niet worden uitgesloten dat een schade in een woning die geraakt is met een trillingssterkte van 2 mm/s kan zijn ontstaan door het wegverkeer, toch wordt dan op basis van het bewijsvermoeden vermoed dat de schade dan is veroorzaakt door de beving.

Aan die 2 mm/s is vervolgens nog toegevoegd ‘met een overschrijdingskans van 1 procent’. Het IMG hanteert deze overschrijdingskans overigens voor de berekening van alle trillingssterktes voor toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden.

Dat betekent dat voor het berekenen van de trillingssterkte van een beving op een locatie, er zekerheidshalve ruime marges worden gehanteerd. De kans mag niet meer dan 1 op 10.000 zijn dat er bij een woning op nog grotere afstand toch nog schade kan zijn ontstaan. Hiermee worden ook diverse invloeden van bijvoorbeeld de bodemgesteldheid inbegrepen en uitgegaan van de meest ongunstige situatie die maar door een beving in het Groningenveld kan ontstaan. Het leidt ook tot een effectgebied (waar het bewijsvermoeden van toepassing is) in de vorm van een cirkel. Zo levert de zwaarste beving van Huizinge een effectgebied op waar de grens op ruim 35 kilometer ligt van het epicentrum, dus tot in Friesland en Drenthe.

1,6 mm/s

Voor het bepalen van het effectgebied van bevingen voor toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden, heeft het eerdergenoemde panel, en vervolgens in navolging daarvan het IMG, een uitzondering gemaakt voor kwetsbare gebouwen, zoals woningen gebouwd op een terp of een kerktoren. Bij gebouwen die vallen onder de categorie ‘kwetsbaar’ geldt een grenswaarde van 1,6 mm/s. Dat betekent voor de beving van Huizinge dat vermoed wordt dat de beving op een nog grotere afstand van het epicentrum (enkele kilometers extra) tot schade kan hebben geleid als het een kwetsbaar gebouw betreft.

16 mm/s en 40 mm/s voor zettingen door bevingen

Er is op verzoek van het IMG aanvullend ook een specifiek advies opgeleverd over het ontstaan van zettingsschade als gevolg van bevingen. Zoals in het advies valt te lezen, is zettingsschade (verzakkingsschade) een heel specifiek soort schade veroorzaakt door ‘zetting’ van de ondiepe bodem.

Het schadebeeld is daarbij ook zeer typisch van karakter en kan door een deskundige herkend worden op basis van de vorm en aard van bijvoorbeeld de scheuren in een muur. Er zijn tal van oorzaken van het ontstaan van verandering in de ondiepe bodem. Trillingen van bevingen kunnen ook verandering van de ondiepe bodem veroorzaken doordat zandkorrels dichter op elkaar komen te liggen. Als gevolg hiervan kan schade ontstaan aan een gebouw. Dit alles kan echter in elk geval niet aan de orde zijn als de trillingssnelheid lager is dan 16 mm/s bij zandgrond of 40 mm/s bij kleigrond.

10 mm/s voor schade aan mestkelders

Ook over schade aan mestkelders is specifiek advies gevraagd aan deskundigen (link). Zij hebben vastgesteld dat mestkelders, die veel sterker zijn gebouwd dan bijvoorbeeld een tussenmuur in een woning, pas beschadigd zouden kunnen raken bij een trillingssterkte van ten minste 10 mm/s. Deze trillingssterkte is dus flink hoger dan de trillingssterkte waarboven er een niet te verwaarlozen kans is op schade aan een ander gebouw.

Let op: niet altijd schade

Als de eerder genoemde trillingssterktes zich hebben voorgedaan bij een gebouw of object, betekent dit nog niet dat de schade of zelfs alle schade wordt vergoed. Het betekent in de eerste plaats dat op basis van de geografische afstand tot het epicentrum van een beving, het bewijsvermoeden wordt toegepast. Vervolgens wordt een onafhankelijke deskundige ook gevraagd de schade te beoordelen uitgaande van het bewijsvermoeden. Hiervoor wordt een speciaal daarvoor ontwikkeld beoordelingskader gehanteerd.

[Update 11-10-2021]
Meer achtergrond bij bepalen grenswaarden

Aangezien de grenswaarden voor zettingen op basis van trillingssnelheden meer een plek binnen het beoordelingskader hebben, krijgen we daar ook vaker vragen over. We vroegen ir. Piet van Staalduinen om een nadere toelichting op die specifieke grenswaarden. Van Staalduinen was ook lid van het panel van deskundigen dat in januari 2019 een eerste advies gaf over de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. Bovendien leverde hij nader advies over onder meer de beoordeling van zettingsschade en schade aan mestkelders. Gevraagd naar een nadere onderbouwing op de grenswaarden, schrijft hij:

"Verdichting en verweking van zand

Hiervoor zijn in de notitie twee grenswaarden aangegeven, namelijk 10 mm/s en 16 mm/s. Afhankelijk van de grenswaarde is in de notitie een handelwijze aangegeven. De achtergronden van deze grenswaarden zijn toegelicht in een stuk dat aan IMG is verstrekt door het Panel Mestkelders ter toelichting van de gehanteerde waarden in het advies van dat Panel. Voor de goede orde merk ik op dat de grenzen van de trillingsnelheid van 10 mm/s en 16 mm/s overeenstemmen met een bodemversnelling van resp. 0,3 m/s2 en 0,5 m/s2.

Verdichting en verweking van cohesieve grondsoorten (klei en veen)

Cohesieve grondsoorten tonen geen verdichting of verweking, zoals zand. Omdat over het gedrag van cohesieve grondsoorten bij zeer sterke trillingen minder duidelijkheid bestaat, is in de notitie toch een grenswaarde aangegeven. Hiervoor is aangesloten bij de NPR 9998:2020. In deze norm is een bodemversnelling van ten hoogste 0,125 g als situatie benoemd, waarbij het aspect verweking (in algemene zin) niet hoeft te worden beschouwd. Dit staat in NPR 9998:2020 in paragraaf 10.2, punt d op bladzijde 108. Een bodemversnelling van 0,125 g (= 1,25 m/s2) stemt overeen met een trillingsnelheid van 40 mm/s. Voor trillingen sterker dan 40 mm/s is in de notitie nader onderzoek aanbevolen, om een eventueel risico af te dekken, zonder dat er evenwel concrete indicaties zijn dat sterkere trillingen in cohesieve grondsoorten tot verdichting of verweking zullen leiden.”