Wettelijk bewijsvermoeden

Bij het beoordelen van uw schade heeft het wettelijk bewijsvermoeden een belangrijke rol. Wij gaan er bij het bewijsvermoeden vanuit dat schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten, tenzij er een andere oorzaak voor de schade is aan te wijzen. Op deze pagina leggen we uit wat dit in de praktijk betekent. 

Huis met Groningse vlag

Wat is het wettelijk bewijsvermoeden? 

De officiële uitleg van het bewijsvermoeden is:

“Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag Norg en Grijpskerk zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.”

Dit betekent dat er in vanuit wordt gegaan dat schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld en gasopslag Norg en Grijpskerk, tenzij er een duidelijke andere oorzaak aangetoond kan worden.

Er zijn ook schades die nooit kunnen zijn ontstaan door mijnbouwactiviteiten. Bijvoorbeeld een kromgetrokken houten balk, het afbladderen van verfwerk of lekkage in een dakgoot. Voor deze schades geldt het wettelijk bewijsvermoeden niet.

Het wettelijke bewijsvermoeden is vanaf 31 december 2016 van toepassing. 

Wanneer is het bewijsvermoeden van toepassing?

Bij trillingen van twee millimeter per seconde of hoger

Het bewijsvermoeden is van toepassing als uw gebouw binnen het effectgebied ligt. Uw gebouw ligt in het effectgebied als er op de locatie van het gebouw een trillingssnelheid is berekend van 2 millimeter per seconde (1% overschrijdingskans) of hoger.

Een trilling lager dan 2 millimeter per seconde (met overschrijdingskans van 1%) is zo klein dat niet meer kan worden gezegd dat de schade redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van het winnen van gas uit het Groningenveld. Trillingssnelheden onder de 2 millimeter per seconde kunnen namelijk niet meer onderscheiden worden van andere soorten trillingen die kunnen optreden. Daarom is het bewijsvermoeden bij lagere trillingssnelheden niet van toepassing. U kunt de hoogst berekende trillingssnelheden voor uw adres bekijken.

 

Uitzonderingen

Er zijn twee uitzonderingen waarbij het bewijsvermoeden wel wordt toegepast, ook al is de trillingssnelheid lager dan 2 millimeter per seconde.

1. Schade door indirecte effecten diepe bodemdaling
Uit het onderzoek van Deltares blijkt dat er 12 deelgebieden zijn waar mogelijk sprake is van schade door indirecte effecten van diepe bodemdaling als gevolg van de gaswinning. Deze gebieden liggen grotendeels buiten de grens van het effectgebied en binnen de voormalig zes kilometer grens. Via de adrestool kunt u zien of uw adres valt in één van de 12 gebieden die zijn aangewezen door Deltares.

Het onderzoek geeft aan dat indirecte effecten van diepe bodemdaling alleen kunnen leiden tot zettingsschade. Dit houdt in dat in deze 12 gebieden het bewijsvermoeden alleen van toepassing is op aanwezige zettingsschade, tenzij sprake is van een bijzonder kwetsbaar object. Dat is ook de tweede uitzondering.

2. Bijzonder kwetsbare objecten

Op schades in een bijzonder kwetsbaar object is het bewijsvermoeden al van toepassing bij een trillingssnelheid van 1,60 millimeter per seconde (1% overschrijdingskans). Bij een bijzonder kwetsbaar object kunt u denken aan bijzondere gebouwen op de rand van wierdendorpen, of bepaalde grote boerderijen of molens.

Om vast te stellen of een gebouw een bijzonder kwetsbaar object is, kijkt de deskundige naar een aantal criteria:

  • Is het bouwjaar van voor 1970? 
  • Is het ondiep gefundeerd?
  • Zijn er geen gewapende betonnen funderingsbalken of – stroken?
  • Zijn de verdiepingsvloeren van hout?

Als deze criteria van toepassing zijn, moet er daarnaast sprake zijn van aan een van de volgende kenmerken of situaties:

  • een ‘klassieke boerderij’: een boerderij bestaande uit een (deels) onder kelderde woning met daarachter en daaraan gekoppeld een grote schuur met houten kap;
  • een gebouw dat door het ontwerp bestaat uit een combinatie van veelal omvangrijke bouwdelen met sterk verschillende draagconstructiewijzen, vergelijkbaar met een klassieke boerderij;
  • een gebouw waarbij de hoogte een afstand is die drie keer zo groot is als de kleinste breedte van een gebouw (denk bijvoorbeeld aan een smal en hoog gebouw);
  • een gebouw waarvan het terrein gemiddeld een helling heeft van meer dan 1 meter op 6 meter (ongeveer 10 graden). Bijvoorbeeld als het gebouw op de helling van een wierde is gebouwd.
  • een gebouw waarvan het terrein, op minder dan zes meter afstand, een helling met een hellingshoek van meer dan 20 graden met een hoogteverschil van meer dan 2 m. Denk hierbij aan een talud of een sloot dichtbij een woning.

Zijn de vier criteria van toepassing? En heeft het gebouw een bijzonder kenmerk of geldt er bij het gebouw een bijzondere situatie? Dan zien wij het gebouw als bijzonder kwetsbaar object. Voor dit soort gebouwen geldt hetzelfde beoordelingskader als bij ‘gewone’ gebouwen, alleen wordt dit al bij een lagere trillingssnelheid (pdf) toegepast, namelijk bij 1,60 millimeter per seconde (1% overschrijdingskans). 

Bewijsvermoeden betekent niet automatisch mijnbouwschade

Dat uw gebouw in het effectgebied ligt en dat het bewijsvermoeden van toepassing is, betekent niet automatisch dat schade ook het gevolg is van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of gasopslag Norg en Grijpskerk. U krijgt dus ook niet automatisch een schadevergoeding. 

Als u schade aan uw gebouw meldt, en u kiest voor een schade-afhandeling via de maatwerkprocedure, bekijkt een deskundige zorgvuldig aan de hand van het beoordelingskader of de schade in aanmerking komt voor een schadevergoeding.